Marga (Batak)

Marga-Kultur mit großen Steinfiguren (um 1920)
Ein Merga-Mitglied der Karo-Batak (um 1915)
Ein Orakelbuch (Pustaha) in einem Marga-eigenen Design (um 1850)

Als Marga (Daftar marga Batak) bezeichnen sich die großen Familienverbände der indigenen Volksgruppe der Toba-Batak in den nördlichen Bergen der indonesischen Insel Sumatra. Die Marga sind vor allem religiöse Kult- und Opfergemeinschaften. Jede Marga ist nach ihrer Väterlinie organisiert (patrilinear) und untergliedert sich in einzelne Clans und diese weiter in einzelne Lineages. Geheiratet wird nur außerhalb der eigenen Marga (exogam).

Bei der Volksgruppe der Karo-Batak heißen die Familienverbände Merga und bestehen aus fünf großen Gruppierungen: den Karo-Karo, Perangin-Angin, Ginting, Sembiring und den Tarigan.

Gliederungen der Marga

Untergliederung

Die Marga sind die größten Familienverbände der Toba-Batak. Sie sind untergliedert in Saompu („von einem Ahnherrn“), familiäre Großgruppen mit den Nachkommen eines vor 10 bis 15 Generationen lebenden gemeinsamen Stammvaters. Eine Ebene darunter gliedern sich ebenfalls Saompu genannte Familienverbände aus den Nachkommen eines vor 6 bis 10 Generationen lebenden Ahnherrn. Sie wohnen in benachbarten Dörfern und treffen sich zu wichtigen Anlässen. Auf der 3. Unterebene gibt es Saompu, die sich auf einen gemeinsamen Ahnherrn vor 4 bis 5 Generationen beziehen und zumeist in einem Dorf zusammenwohnen. Sie umfassen mehrere Ripe, einzelne Kernfamilien aus Eltern mit ihren Kindern. Sie bilden die Haushalte und Wirtschaftseinheiten, treten aber nicht als soziale Einheiten in Erscheinung.[1]

Die Marga-Bezeichnung wird von den Toba heute als eigener Familienname geführt. In Erweiterung der Bezeichnung bedeutet Marga raja (altinidsch raja „König, Fürst“), dass eine Familie innerhalb des Verbandes die politische Herrschaft innehat.

Heirat

Sexueller Verkehr und Eheschließungen zwischen Angehörigen derselben Marga-Obergruppe sind verboten, ebenso zwischen Angehörigen der jeweils untergeordneten Saompu-Gruppen.[2] Nach einer Heirat gehört die Ehefrau weiterhin zu ihrer eigenen Saompu und wird nicht der ihres Mannes zugerechnet. Geheiratet wird bevorzugt die Kreuzcousine (Tochter vom Oheim, dem Bruder der Mutter), die den unterschiedlichen Familienverhältnissen der Eltern entsprechend aus einem anderen Clan stammt (exogame Heiratsregel). Dies wird als ein legitimer Ausweg aus dem Problem der familienabstammenden Beziehungen gesehen. Heute wird diese früher immer strikt eingehaltene Heiratsregel bisweilen durchbrochen.

Übergliederung

Trotz der Aufgliederung der einzelnen Batak-Stämme in miteinander verbundene Clans und Lineages (familiäre Linien) soll am Anfang aller Marga ein gemeinsamer Ahnherr stehen (Si Raja Batak), zurückgehend auf die Super-Marga und Ur-Marga.[3] Am bekanntesten und umfangreichsten sind dabei die Familienstammbäume der Toba-Batak. Sie haben klare Vorstellungen von der verwandtschaftlichen Zusammengehörigkeit aller Batak-Clans.

Oberhäupter

Dem Dorfoberhaupt und Ältesten einer Marga kommt die Aufgabe zu, Reibungen und Streitigkeiten innerhalb der Dorfgemeinschaft idealerweise zu verhindern, andernfalls zu schlichten. Maßnahmen hierzu beruhen auf dem ungeschriebenen Gewohnheitsrecht des so genannten Adat.[4]

Kultische Feste

Die Marga sind Kult- und Opfergemeinschaften, weshalb ihr eine Vielzahl religiöser Funktionen zukommen. Zum Andenken des mythischen Ahnherrn (Sombaon) feiert die Marga das Hordja-Fest. Die jeweilig anwesende Gemeinde der Angehörigen repräsentiert die gesamte Marga. Zumeist sind die Angehörigen der Marga gleichzeitig Angehörige eines Landschaftsverbandes, verstanden als territoriale Einheit von Dörfern. Im Sinne dieser Zugehörigkeit können Marga-Clans sich auch überschneiden. Zumindest ist es schwierig, die abstammungsmäßige (genealogische) Marga abzugrenzen zur lokalen Dörfer-Einheit.

Ein wichtiges Fest der Gemeinschaften ist das Bius-Fest, eine Zeremonie der Reinigung (Katharsis) und Erneuerung (Wiederholung des Schöpfungsgeschehen). Dabei werden ein Opferfahl aufgerichtet und Wasserbüffel geopfert. Das Fest dient dem Erntedank, aber auch dem Vorbeugen von Missernten, Krankheitsepidemien oder anderen sozialen Unannehmlichkeiten. Diese Feste sind über die Marga hinaus von Bedeutung, da sie die verschiedenen Volksgruppen der Batak in Bezug auf Abstammung, Heiratsbeziehung und Heimatdorf/-landschaft repräsentieren.[5]

Literatur

  • Achim Sibeth: Mit den Ahnen leben: Batak, Menschen in Indonesien. Edition Mayer, Stuttgart/London 1990 (herausgegeben anlässlich einer Ausstellung des Linden-Museums in Stuttgart).
  • Waldemar Stöhr: Die ethnische Einheit: Religion und Gesellschaft. In: Derselbe: Die altindonesischen Religionen (= Bertold Spuler (Hrsg.): Handbuch der Orientalistik. Abteilung 3, Band 2, Abschnitt 2). Brill, Leiden/Köln 1976, ISBN 90-04-04766-2, S. 18–32 (Seitenansichten in der Google-Buchsuche).

Einzelnachweise

  1. Waldemar Stöhr: Die ethnische Einheit: Religion und Gesellschaft. In: Derselbe: Die altindonesischen Religionen. Brill, Leiden/Köln 1976, S. 18–32, hier S. 18–19 (Seitenansichten in der Google-Buchsuche).
  2. Waldemar Stöhr: Die ethnische Einheit: Religion und Gesellschaft. In: Derselbe: Die altindonesischen Religionen. Brill, Leiden/Köln 1976, S. 18–32, hier S. 24 ff. (Seitenansichten in der Google-Buchsuche).
  3. Waldemar Stöhr: Die ethnische Einheit: Religion und Gesellschaft. In: Derselbe: Die altindonesischen Religionen. Brill, Leiden/Köln 1976, S. 18–32, hier S. 24 (Seitenansicht in der Google-Buchsuche).
  4. Museum für Völkerkunde Hamburg: Die Batak: Bauern auf Sumatra. 1980, abgerufen am 22. Juni 2014.
  5. Waldemar Stöhr: Die ethnische Einheit: Religion und Gesellschaft. In: Derselbe: Die altindonesischen Religionen. Brill, Leiden/Köln 1976, S. 18–32, hier S. 25–26 (Seitenansichten in der Google-Buchsuche).

Auf dieser Seite verwendete Medien

COLLECTIE TROPENMUSEUM Wichelboek TMnr A-1389.jpg
(c) Tropenmuseum, part of the National Museum of World Cultures, CC BY-SA 3.0
Wichelboek. Dit is een van de oudste en grootste Batak wichelboeken bekend. De tekst is geschreven op boombast dat harmonicawijze opgevouwen is. De onderste plank rust op vier poten. Op het deksel rust een samengesteld wezen met een visachtig lichaam en een Singa kop. Mogelijk een weergave van een hemellichaam of sterrenconstellatie (mondelinge informatie pater Promes). Volgens de Batak specialist Achim Sibeth is het heel goed mogelijk dat dit Naga Padoha is, de mythische slang uit de oerwateren. Onder de voorpoten en door een gat in het achterlijf heeft men een rotan draagkoord bevestigd.

Dergelijke boeken heten pustaha, een van oorsprong Sanskrit woord dat boek of manuscript betekent. De teksten hierin handelen altijd over magie en waarzeggerij. De pustaha is het aantekenboek van een Batak medicijnman, Datu, gedicteerd aan zijn pupillen ofwel door leerlingen zelf gekopieerd als aanvulling op mondelinge instructies. Dit verklaart het abrupte en fragmentarische karakter van vele teksten en het grote deel dat in beslag wordt genomen door lijsten, tabellen en magische tekeningen. De kennis van de Datu kan worden onderverdeeld in 1. de vaardigheid leven in stand te houden 2. de vaardigheid leven te vernietigen 3. waarzeggerij

Hieronder wordt verstaan: sub 1. diagnose, huishoudelijke geneesmiddelen, magische medicijnen en amuletten, tovermiddelen en andere beschermdende middelen en de erediensten met betrekking tot de menselijke ziel. sub 2. zwarte magie sub 3. orakels om de wensen van de ziel te achterhalen, orakels om de besluiten van de goden en de voorouders te ontdekken en astrologische orakels.

Dit boek is geschreven door Goeroe Toemoeroen Hata ni adji, namora Simandjoentak, te Loboe Siregar, dat is in het oude Siregar aan de Zuidwestelijke oever van het Tobameer (info pater H.J.A. Promes ). Voorhoeve (1951, p. 290) vermeldt dat de collectie door H. Neubronner van der Tuuk is verzameld gedurende de jaren 1852-1857 in Barus aan de Westkust van Sumatra. Via pater Promes ontvangen van Dr. P. Voorhoeve de titels van hoofdstukken en paragrafen volgens de door Djaporman Saragih gemaakte transcriptie (1 febr. 1968) en van Promes zelf de inleiding tot het eerste tractaat (zie voor beide originele zettel).

Verkorte versie inleiding tot het eerste tractaat:

Aanwijzingen tot het verwerven van Sterkte, van een Toeverlaat bij belangrijke ondernemingen en bij gewapende krijg........Het gaat om een Pangoeloebalang (magische Macht of Geest) die het Sidangbela spook hier haalt van over het Wijde Water, die de Sidangbela het dorp van onze vijanden doet opzoeken. Het is een Pangoeloebalang, die niet is te ontmaskeren door een befaamde sibaso (geestenmedium), niet te bezweren door een volleerde datoe, niet tot terugkeer te dwingen door (rituele) gondang-muziek, niet af te weren met de Toenggal-Panaloean-staf. Het is een Pangoeloebalang die de adem doet stokken, die de aarde laat instorten, die het dorp van onze vijand verwoest......Het is de Pangoeloebalang, geheten De Twee Grote Odjim-Vorsten, de Opperste Odjims, de grote Odjim-radja's, waarover de leer afkomstig is van onze Meester Goeroe So Baloson, die verbleef in het land van Sitindaon.....Zorg dat gij, mijn waarde, niets vergeet van deze adji-magie, zodat wij voorspoed genieten, o Meester Toemoeroen hata ni adji, gij kleinzoon van Paradji Dais uit het land van Borotan, ...........gij kleinzoon van Ompoe Radja Pamogang, gij zoon van meester Ma..un (onleesbaar) ni adji, gij woordvoerder in uw dorp van de marga Simandjoentak, o mijn waarde datu...........

Het boek bevat de voorschriften voor het samenstellen van de Pangoeloebalang en het wichelen met ramboe-si-porhas. De bereiding van Pangu labalang duwa radja odjim na bolon, een tovermiddel waarbij een kind, geroofd van een ander dorp, op rituele wijze wordt gedood, zodat men in de wereld der geesten een gewillige helper in de strijd tegen vijanden heeft verkregen.

De bast van het boek is waarschijnlijk gemaakt van de bast van de Alim boom (Aquilaria malaccensis). De inkt is gemaakt van boomhars die met andere bestanddelen vermengd en verhit werd. Voor het schrijven op de bladen werden pennen van bamboe, buffelhoorn of de nerf van een suikerpalmblad gebruikt. In de boeken was de kennis van de Datu neergelegd in de Poda, de rituele taal.

Sibeth, Batak, Kunst aus Sumatra, Frankfurt, 2000 p. 38.. Wichelboek
COLLECTIE TROPENMUSEUM In Hutanagodang (Toba Sumatra) worden beelden gemaakt van de stamhouders van een stam (marga) om de plaats van het dorp (de oer-huta) vast te leggen en het aanzien van de stam te verhogen TMnr 10001486.jpg
(c) Tropenmuseum, part of the National Museum of World Cultures, CC BY-SA 3.0
Negatief. Ook onder de Batak waren stenen beelden bekend. De beelden van de foto waren niet oud toen de opname gemaakt werd. Ze stellen de stamhouders van de marga (stam) voor. Het bijschrift van de foto geeft de volgende details: "Uit alle plaatsten waar de marga verstrooid woont, wordt bijgedragen voor de oprichting; men legt er door vast de plaats van de oer-hoeta (dorp) en verhoogt er door het aanzien van de marga." Het motief van het rechterbeeld, paard met voorouder-ruiter, is overigens wel oud en er zijn diverse (slecht te dateren) voorbeelden van bewaard gebleven. De beelden stelden een overleden raja (hoofd) voor en waren nog bij diens leven vervaardigd. (P. Boomgaard, 2001). In Hutanagodang (Toba, Sumatra) worden beelden gemaakt van de stamhouders van een stam (marga) om de plaats van het dorp (de oer-huta) vast te leggen en het aanzien van de stam te verhogen. Stenen beelden te Hoeta na Godang, Toba-Batak gebied, Noord-Sumatra, ca. 1920